Toentertijd is mij gevraagd een verhaal te schrijven over hoe het in Nuenen gegaan zou zijn rond de meifeesten. Daaraan heb ik toen graag voldaan.
VOORWOORD MEIFEEST
In ons land en in de ons omringende landen werden van oudsher meifeesten gevierd. Al in de Romeinse tijd vereerden de Romeinen Flora, Godin aller gewassen. Ter ere van haar werden planten, bloemen, fruit en gewassen geofferd in grote vreugdevuren. Daarbij werd gedanst, gezongen en gefeest zodat Godin Flora goed gezind werd en zorgde voor een vruchtbare oogst.Later, waarschijnlijk omdat onze cultuur meer het christelijk geloof aanhangt, zijn naast de meiboom, de meikoning en meikoningin een grote rol gaan spelen. Om de meiboom werd gedanst en de meikoning wierp zijn bloemenkrans naar de meikoningin van zijn keuze. Al in de middeleeuwen werd een meiboom of tak op de top van een huis geplaatst, als het hoogste punt bereikt was.
Immers, de meiboom brengt voorspoed, geluk en zegen over het huis en zijn bewoners. Tot op de dag van vandaag is dit nog steeds de gewoonte.
Oorspronkelijk was de meiboom een berk, waarschijnlijk omdat er toentertijd veel meer loofbossen waren. Later werd de berk vervangen door de den. Persoonlijk denk ik ook dat, zeker de jonge vrijgezelle mannen daar toentertijd een grote rol in speelden. Waar denken de jongens meestal aan? Aan mei-den.
Elk dorp of stad had zijn eigen gewoonte. Daarom schreef en vertel ik nu een verhaal, zoals het gebeurd zou kunnen zijn.
Het gebeurde in de twintigste eeuw.
Begin april, het wordt al langzaam donker. Doris en zijn vrijgezelle vrienden hebben afgesproken achter de koestal van boer Hendriks.
Vanavond gaat het gebeuren.
“Ik vind het maar verrekte koud”, weet Jaap mee te delen, terwijl hij zijn armen om zijn borst slaat.
“Ge zult het gauw genoeg warm krijgen als ge dadelijk met de boom sjouwt, en gullie ook," zegt Doris. "Is iedereen aanwezig?”
Vijftien koppen knikken van ja.
“Oké, dan gaan we naar Papenvoort, daar staat een verrekt mooi boomke. Jan en Sjaak houden de achterhoede in de gaten, zodat de ‘getrouwden’ ons niet ongemerkt kunnen volgen.”
“Doen we!”
Stillekes gaat de meute op weg. Doel: een meiboom kappen en zorgen dat deze niet in de handen van de ‘getrouwden’ komt.
Deze boom zal uiteindelijk, uitgedost met linten, op de markt komen staan. Tijdens het meifeest zullen de kinderen zingen en om de boom dansen. De ouders genieten mee, maar eerst zal de meiboom nog gekapt en verstopt moeten worden zodat de getrouwden hem niet vinden.
Na een halfuur lopen is de groep bij de machtige den. Doris vraagt trots aan zijn maten: “En, hoe vinde gullie hem?”
Zijn vrienden mompelen goedkeurend. Piet haalt vanonder zijn jas een bijl tevoorschijn,
Klaas en Dirk hebben de touwen. Snel en kundig is de boom in een mum van tijd gefixeerd en klaar om geveld te worden.
“Ik verrek nog steeds van de kou.”
“O ja, Jaap. Dat komt mooi uit, dan kende gij mooi beginnen met kappen.” Doris geeft de bijl aan de verbaasde koukleum. Zachtjes, zodat niemand anders het hoort, moedigen de vrienden de nog steeds verbouwereerde Jaap aan. Even later klinken de eerste doffe slagen in de nacht.
Gekraak, brekende takken, vogels die kwetterend wegvliegen. De boom ligt om. Snel worden de overtollige takken van de boom gekapt.
“Zo,” zegt Doris. “En hedde gij het nog koud?”
“Nee, ik zweet nou als een otter.”
“Goed zo, dan houde gij nu de achterhoede in de gaten. Jan en Sjaak helpen met het tillen. Heeft iemand een idee waar we de boom kunnen verstoppen?”
“Ikke wel,” zegt Jan. “Achter de steenfabriek. Daar werken veel gehuwden. Zo dicht onder hun neus gaan ze echt nie zoeken.”
“Geweldig idee, doen we.”
Met man en macht wordt de boom op de schouders getild. Het is nog een heel eind lopen. Onderweg wordt er het nodige geroddeld.
Dirk, de grootste praatjesmaker van het stel, begint: “Gullie kent Klaartje toch wel? Da is wel zo’n bleekscheet, volgens mij plast ze nog in haar broek.”
“Zou da?” vraagt Jan.
“Vinde gij ze dan nie pips?”
“Ja, un bietje wel ja.”
“Dan nemen we straks toch een elzentak mee voor onder haar raam.”
Tijdens het sjouwen worden nog meer meisjes onder de loep genomen.
“Hé’”, zegt Jan terwijl hij de boom op een andere schouder neemt, “witte gullie met wie ik nou vrij?”
“Nee.”
“Met Betsie, ge wit wel, de dochter van de bakker.”
“Gij ook al? Vorige week liep ik met haar,” zegt Toontje terug.
“En ik liep de week daarvoor met haar,” mompelt Bart.
“Verrek! En ik heb volgende week met haar een afspraak!” roept Piet beteuterd.
“Dan verdient zij een biezentak. Als ze zo graag afgelebberd wordt. Niet één reu kan zo’n tak weerstaan, elke hond zal aan de tak ruiken, likken en er tegenaan zeiken.”
Gniffelend loopt het gezelschap verder.
Doris denkt aan zijn meisje. Gelukkig is Corrie zo niet. Zij is zo lief, trouw en verlegen. Ze durft amper naar andere jongens te kijken. “Voor haar raam zal ik een fijne den neerzetten”, mompelt hij in zichzelf, “dan zal iedereen weten wat voor een goed wicht zij is.
“En, witte waar ze de boom verstopt hebben?” vraagt boer Hendriks aan zijn vrouw.
“Ja, ik heb me verstopt in de koestal, totdat ze vertrokken waren. Toen ben ik ze stillekes gevolgd. Sjaak en Jan moesten in de gaten houden of ze niet in de gaten gehouden werden. Beter kon ik het niet treffen. Wat hebben die twee stront in hun ogen, een blind perd ziet nog meer.”
“Waar is die boom nou verstopt?” vraagt boer Hendriks ongeduldig.
“Ge raadt het nooit! Achter de steenfabriek.”
“Nee, da had ik nooit geraaien, da hedde goed gedaan, wijfke.” Boer Hendriks geeft zijn Doortje een flinke kus op haar kanten hoofdkapje.
“Verdulleme, de boom is weg, die verrekte getrouwden hebben hem gevonden!” roept Jan tegen Doris, die net aan komt rennen.
“Gij dacht toch dat het een goede plek was?”
”Die vervloekte kerels hebben hun vrouwen weer op de uitkijk gezet. Het is elk jaar hetzelfde,” zegt Dirk
“Maar we vinden hem ook weer terug. Dat is ook elk jaar hetzelfde,” stelt Doris zijn vrienden gerust.
Over en weer wordt de boom nog regelmatig gekaapt, maar op het meifeest staat hij toch op het plein, versierd met linten en bloemen.
Eindelijk is de dag aangebroken! De jonge meisjes durven haast niet uit hun raam te kijken. Sommige meisjes zijn zo saai of lelijk. Bij hen staat niets voor het raam. Klaartje verbleekt nog meer toen zij voor haar raam de elzentak ziet. Ja, bloedarmoede heeft ze en vaak buikpijn. Maar in haar bed plassen! Dat doet ze vanaf de kleutertijd niet meer. Hoe durven die jongelingen ‘dat’ van haar te denken!
Betsie stapt wat later uit bed. Zij was de avond ervoor nog heerlijk op stap geweest met een jonge soldaat. In de mess was ze het middelpunt van de belangstelling en zo’n knappe meid als zij heeft minstens tien fijne dennen voor het raam staan. Vol vertrouwen schuift ze de gordijnen open en ziet… de biezentak! Giechelend staan meisjes op de hoek van de straat. Sommige jongens lopen voorbij de tak en tillen als een hond hun been op. Snel grist ze haar ochtendjas van de stoel. Zo rap als ze kan rent ze naar beneden, om de tak te verwijderen.
Onderaan de trap staat haar vader als een blok voor haar.
“Zo meisje”, zegt hij met zware stem. “Dacht jij die tak te ruimen. Mooi niet! Eindelijk weten de jongens in het dorp wat voor een sloerie jij bent. Trots ben ik er niet op. Maar die tak blijft staan, zodat je weet hoe er over jou gedacht wordt. Mogelijk dat deze waarschuwing eindelijk je gedrag verandert.”
Huilend rent Betsie naar boven. Ze komt de hele dag niet meer naar beneden.
Corrie is ook wakker. Verlegen als ze is, durft ze eerst niet uit het raam te kijken. Wie zou er nou voor haar raam een boompje neerzetten? Zij is alleen verliefd op Doris met wie ze een paar keer een afspraakje had. Tot een echte kus is het nog niet eens gekomen.
Nu is hij de meikoning, en meikoningin zal Betsie wel worden. Zij is immers populair. Nee en vandaag ga ik ook niet naar het plein, denkt ze. Doris met Betsie, dat kan ik niet aanzien. Langzaam schuift ze haar gordijnen open. Wat! Drie fijne sparren! Dit is niet mogelijk!
Trots roept haar moeder naar boven: “Corrie aankleden, het ontbijt staat klaar.”
Even later, als ze net aan tafel zitten, horen ze de fanfare aan het begin van de straat.Voor de fanfare uit loopt Doris met een kleine meiboom op zijn schouder. Kinderen rennen dansend en zingend vooruit. Een kleine sjees volgt de stoet.Haar Doris stopt voor het huis.
“Maak open”, zegt Corrie’s moeder opgewonden. “Dit jaar ben jij de meikoningin.”
Schuchter ontgrendelt Corrie de voordeur.
Glunderend staat Doris voor haar. De kleine meiboom heeft hij al bij de deur gezet en hij heeft een prachtige gevlochten bloemenkroon in zijn handen. Luid en duidelijk, zodat iedereen het kan horen vraagt hij: “Lieve Corrie, Ik, gekozen meikoning, vraag jou, met hart en ziel: Wil jij voor ons dorp en voor mij, de meikoningin zijn? Wat is hierop uw antwoord?”
“Ja,” stamelt Corrie, met tranen in haar ogen.
Liefdevol plaatst Doris de bloemenkroon op haar hoofd.
Luid gejuich klinkt op. De fanfare begint vol elan te spelen.
De sjees komt voorgereden.Corrie is sprakeloos.
“Kom maar, meisje,” fluistert Doris. “Wij gaan naar de sjees.” Voorzichtig helpt hij haar met het instappen.
Luid zingend en dansend volgen de dorpelingen de stoet naar het plein. Na een hartelijke ontvangst en een korte toespraak van de burgemeester kan het feest beginnen. Zittend op haar troon kan Corrie haar ogen bijna niet van Doris afhouden.
“Wat is er, meisje, ben je nog steeds zo onder de indruk?”
“Ja, ik had nooit gedacht dat jij mij zou kiezen.”
“Waarom niet? Toch alleen jij kan mijn koningin zijn.”
Doris geeft Corrie een tedere kus op haar voorhoofd.
De fanfare speelt nog harder.
Om de meiboom wordt nog enthousiaster gedanst.
De dag kan niet meer stuk.