dEen oud verhaal van mij, wat wel echt gebeurd is. Ik ben in dit verhaal Francien en ben blij dat ik het meegemaakt hebt, want het beinvloedde wel mijn kijk op mensen in de vorm van: Vaak is alles heel anders dan men denkt te weten.
1965
Elke zondag gaat Jo naar Voorburg, bij haar man op bezoek. Hij zit daar in een inrichting voor geestelijke gestoorden. Fons is zwaar depressief en werd een bedreiging voor zichzelf en anderen tijdens woedeaanvallen. Die ontstaan vooral als hij vindt dat hij of zijn gezin onrechtvaardig behandeld wordt. Dat komt omdat hijzelf een goede inborst heeft en onrechtvaardigheid niet kan verwerken en verdragen.
De behandeling en medicijnen slaan goed aan en Fons is een stuk rustiger geworden. Daarom besluit Jo haar dochter, Francien, van tien jaar mee te nemen. Zij mist haar vader erg.
Het is niet druk, op het busstation in Eindhoven. De zon begint te schijnen en de kinderkopjes glanzen nog door de gevallen regen.
“We zijn te vroeg, maar het is vandaag toch een beetje feest omdat jij mee kan en daarom trakteer ik,” zegt Jo. “Sinds kort kun je hier kroketten en andere lekkernijen uit de ‘muur’ trekken. Kom, we gaan er even heen.”
Samen lopen ze naar de muur. Terwijl haar moeder een kwartje in de gleuf gooit en het klepje opentrekt, kijkt Francien vol verwondering naar de mensen, achter de muur die de lege vakjes weer bijvullen. Het gaat bijna sneller dan dat de snack er uit gehaald wordt.
Net als ze de kartonnen schaaltjes in de afvalbak hebben gegooid, komt de bus er aan.
“Kom, Francien, als we snel zijn kunnen we vooraan zitten.”
Samen lopen ze snel over de kinderkopjes naar de bus. Johanna koopt twee kaartjes retour. Een volwassene en een kinderkaartje.
Even later zitten ze vrij vooraan en Francien bij het raam. Ze kijkt graag naar buiten, tijdens busritten.
Tijdens de rit zegt Jo: “Ik moet je nog wat voorbereiden op het bezoek. Het is namelijk zo dat we in een grote zaal komen te zitten, met meerdere mannen die ook overspannen zijn. Sommigen slaan rare praat uit. Als het te gortig wordt gaan we met Fons in de tuin wandelen. Is dat goed?”
“Mij best, ik ben al lang blij dat ik Fons weer kan zien,” antwoordt Francien blij. Hij is haar stiefvader, maar ze houdt heel veel van hem omdat hij haar behandelt als een eigen kind dat Fons nooit kon krijgen.
Ruim een half uur later komen ze bij het psychiatrisch gesticht aan. Het ziet er uit als een kasteel met een park en een heel grote tuin. Samen met andere bezoekers lopen ze de brede laan op.
“Die kant op,” zegt Jo, “daar is het mannenpaviljoen.”
In de bezoekerszaal ziet Fons zijn vrouw en stiefdochter al aan komen. Hij staat snel van zijn stoel op om zijn gezin te omhelzen.
“Meid wat ben jij groot geworden, in die paar maanden tijd,” zegt hij vol trots als hij Francien op een armlengte van zich af houdt. "Je bent al echt een jonge vrouw aan het worden. Kom, we gaan aan onze tafel zitten.”
Terwijl Fons en Jo volop met elkaar praten, kijkt Francien rond. Ze zitten in een vrij bedompte zaal met plavuizen op de vloer. Ook de muren zijn voor de helft bezet met groenige tegels. Aangeschoven aan gammele tafels praten mensen met elkaar. Een man zit alleen. Hij staart naar Francien en roept!: “Heb jij al tietjes?”
Francien schrikt: “Mam?”
“Frans, dat is geen praat tegen kinderen. We houden het netjes hè,” zegt Jo.“Fons, laten we maar naar buiten gaan, even wandelen. Dat lijkt mij veel beter, want ik weet hoe het verder zal gaan.”
“Lijkt mij ook, schat.”
Even later gaat het stel in het park, op een bank bij de vijver zitten.
Francien zit op het gras langs de waterkant en ze kijkt vol verwondering naar de zwanen, midden in de plas. Ze ziet kikkers zitten en met haar handen probeert ze kikkervisjes te vangen. Voor dat ze het weten is het bezoekuur om en wordt het tijd om naar de bushalte te gaan. Eerst neemt Fons afscheid van zijn vrouw, dan van Francien: “Goed op je moeder passen. Als het goed is ben ik binnen een paar maanden weer bij jullie,” zegt hij terwijl hij zijn kleine meid bijna plat drukt.
“Doe ik toch altijd.”
“Kom, we moeten gaan, meis. De bus komt zo,” zegt Jo.
In de bus gaat een vrouw van middelbare leeftijd tegenover hen zitten. Na de vrouw te hebben begroet slaan moeder en dochter geen acht meer op haar, omdat Francien vertelt dat ze die man, in de bezoekerszaal toch wel eng vond. Na een minuut of tien roept de vrouw: “Kijk eens wat ik onder mijn ring heb!”
Ze draait de rug van haar hand naar Jo toe. Onder de ring van haar ringvinger zit een stukje opgerold papier.
“O,” zegt Jo, op haar hoede,” en wat mag dat dan zijn?”
“Een kaartje naar de hemel! Kijk maar!”
Ze pulkt het briefje onder de ring vandaan en geeft het aan Jo. Kaartje naar de hemel voor Els, staat er op gekrabbeld.
De overige passagiers beginnen al onrustig op hun leren busbanken te schuiven. Ook de chauffeur kijkt vertwijfeld in zijn achteruitkijkspiegel en zoekt oogcontact met Jo.
Er zit een gek in de bus, ontsnapt uit de inrichting.
Francien, zich van niets bewust, begint spontaan te praten met Els. Over de vijver en de mooie zwanen die ze heeft gezien. Els gaat er gretig op en dáár is Jo heel blij mee. Dat geeft haar de kans om naar de chauffeur voorin te gaan.
“Ik ben zo terug, even met de chauffeur praten,” zegt ze tegen haar dochter terwijl ze een kneepje in Francien’s arm geeft. “Els, u vindt het ook niet erg dat ik naar voren ga, hoop ik?”
“Nee hoor! Ik praat graag met uw dochter, ze doet me aan mijn dochter denken. Ik praat graag met haar,” glundert de vrouw, “en ik ga straks toch naar de hemel.”
Dit is echt niet goed, denkt Jo als ze naar voren gaat, zich vasthoudend aan de stalen stangen bovenaan aan de banken gemonteerd zijn
Bij de chauffeur aangekomen zegt hij zachtjes: “Heeft u enig idee wat ik moet doen? Ik kan haar niet bij de volgende halte, uit de bus zetten. De bus keren en haar terug brengen kan ik ook niet. Volgens mij wil ze, in Eindhoven, voor een trein springen.”
“Dat idee heb ik ook. Zeker omdat ze het elke keer heeft over naar de hemel gaan. Weet je wat? U rijdt gewoon rustig naar het station, of er niets aan de hand is.Wij nemen haar onder onze hoede. Bij aankomst belt u Voorburg en gaan wij, met Els, in het restaurant zitten totdat ze wordt opgehaald ”
“Mevrouw, wat ben ik blij dat u wilt helpen. Ik had me anders geen raad geweten.” Antwoordt de man opgelucht.
Als Jo terug naar haar plaats gaat, fluistert ze links en rechts dat het in orde gaat komen, om de mensen gerust te stellen. Terug op de bank zegt Francien: “Mama, weet je dat Els ook een dochter gehad heeft? Net zo oud als ik. Zielig hè.”
“Nee,” zegt Els, met een wazige, afwezige blik in haar ogen, ”niet zielig. De hemel is mooi en ik ga er ook naar toe.”
“Ik heb een goed idee,” zegt Jo enthousiast. “Laten we op het station iets lekkers gaan nemen in het restaurant en Els, jij gaat met ons mee. Misschien de chauffeur ook wel, omdat hij zo goed rijdt.” roept ze hard genoeg zodat de bestuurder het kan horen.
Hij steekt een duim op zodat Jo weet dat hij de hint begrepen heeft. Medepassagiers knikken goedkeurend naar Jo. Over die ontsnapte vrouw hoeven zij zich geen zorgen meer te maken en er wordt ontspannender verder gepraat.
Enige tijd later rijdt de bus Eindhoven binnen. Els ziet het station en treinen.
“Treinen,” zegt ze, “zwaar en hard.”
“Ook,” antwoordt Jo, “maar eerst koffie en eventueel een gebakje.
“Ja, tante Els, u gaat mee hoor,” zegt Francien blij. “Ik vind u lief.”
Blijkbaar is Els vertederd door die zin en ze antwoordt: “Ja Francientje, ik ga even met jullie mee.”
Jo kijkt verrast op.
Gelukt!
De bus loopt leeg. Francien tettert nog volop met Els als haar moeder naar de bestuurder gaat om hem, zogenaamd uit te nodigen voor de koffie.
“Ze kan ook in onze kantine,” zegt hij.
“Nee, dat kan haar argwanend maken. Beter is gewoon het station in te gaan en naar boven.”
“Zit wat in, wat je zegt. Kom, we gaan, maar ik moet eerst even mijn sleutels en geld afgeven. En waarschuwen natuurlijk. O ja, mijn naam is Harrie, dat praat wat makkelijker.”
“Ik zie u boven wel.”
“Kom dames, tijd voor de koffie! Harrie komt zo. Hij moet even zijn sleutels afgeven,” zegt Jo vrolijk.
Gelukkig is het busstation voor het stationsgebouw en hoeven ze bij het naar binnen gaan niet langs de perrons in de achterzijde als ze rechts de trap op gaan.
“Kijk, mam, er is een tafel vrij bij het raam! Kom.”
Ze trekt de twee vrouwen, ieder aan een hand naar de vrije plek. Zelfs Els moet er om lachen en dat doet Jo goed om dat te merken. Afleiden is de kunst en daar is Francien blijkbaar bedreven in!
Francien blijft doortetteren. Nu over haar school en haar hondje Teddy, dat ze al vanaf haar vierde jaar heeft.
“Zo, dames, mag ik erbij gaan zitten en wat willen jullie bestellen? Dan halen Jo en ik het even bij de bar,” zegt Harrie, als hij aanschuift. “Ik trakteer!”
Jo, wil tegenpruttelen, maar ziet er toch van af. Het is natuurlijk niet gepast dat een vrouw betaalt als een man aanwezig is.
“Kom we gaan de buit halen, Jo.”
Op weg naar de bar toe zegt hij: “Die mannen daar,” hij wijst met zijn neus naar een tafel wat verder weg. “zijn van de NS. Ze houden de boel in de gaten. Mensen van Voorburg zijn onderweg naar hier en zullen er binnen een klein half uur zijn. Ik blijf bij jullie en de baas betaalt de kosten.”
“Dat geeft mij een rustig gevoel, want mijn kleine meid heb ik toch niet graag alleen bij haar. Hoewel ze erg vriendelijk naar Francien toe is.”
“Dames, laat het u smaken,” zegt de bestuurder als hij het dienblad op tafel zet. Jo deelt de koffie en gebak uit en zet een glas chocomel met daarbij een fruitgebakje voor haar dochter neer. De kleine meid glundert bij zoveel lekkers.
“Dit krijg ik niet elke dag, tante Els, het lijkt wel een feestje,” roept ze enthousiast en Francien begint weer volop te tetteren.
Het gaat goed, gebaart Jo met haar hand onder de tafel. Harrie knikt.
“En ik heb nog een hondje en die heet Teddy. Die heb ik al vier jaar. Lang hè!”
Zo kwebbelt Francien maar door. Els geniet zichtbaar van het gesprek.
“Jij bent net als mijn kleine meid vroeger,” zegt Els regelmatig, maar zij is nu in de hemel.”
“O, maar dan is ze bij de papa en mama van mijn moeder en die zijn heel lief, zegt mijn moeder altijd. Opa en oma hebben gevaren. Mama was schippersmeisje,” antwoordt ze trots.
Jo zag dat Els aan de asbak, op tafel, nerveus begon te friemelen en wilde het gesprek een andere wending geven. Ze herkent dat gedrag, wat ze ook vaak bij haar man ziet als hij wispelturig gaat worden.
“Francien, vertel eens verder over Teddy, over het nestje puppy’s dat ze nu heeft en hoe oud ze zijn.”
Ondertussen haalt Harrie nog wat te drinken en net als ze de tweede drankjes op hebben, komen er een man en een vrouw naar hun tafel toe.
De vrouw legt haar hand op de schouder van Els en zegt: “Mevrouw Verhagen, gelukkig u zit hier. Wat ben ik blij dat wij u gevonden hebben, want we hadden overal gezocht. Wij zijn wel blij dat u in goed gezelschap bent. Ze hebben u verwend ook, zie ik,” wijzend naar de kopjes en gebaksbordjes. “Maar nu is het weer tijd om naar huis te gaan. Neem maar afscheid van deze aardige mensen.”
“Ja maar… ik heb een kaartje naar de hemel,“ zegt Els teleurgesteld.
“Weet ik, mevrouw Verhagen, maar dat kaartje blijft heel je leven geldig. Kom maar mee naar huis.”
Gelaten staat de vrouw op om met de verpleging mee te gaan.
“Als ik weer kom ga ik ook bij u op bezoek,” zegt Francien vrolijk.
Els zegt niets meer en loopt met gebogen hoofd tussen haar begeleiders mee, het station uit naar de auto.
Met een taxi gaan moeder en dochter naar huis. Betaald door de NS, als dank voor de opvang van die vrouw.
Fons mag na een paar maanden naar huis. Hij is stabiel, kan weer werken en een echte vader zijn voor het gezin. Met Els gaat het minder goed. Zij heeft een paar maanden later haar kaartje ingewisseld in de grote vijver bij gesticht Voorburg.
Fons heeft ruim een jaar later zijn kaartje ingeleverd, in het trappegat, thuis.