Door een reactie bij: Op de koffie bij IneMaartje bij mij, kwam ik op het idee dit verhaal weer eens op te vissen. Goed, het lang geleden dat ik dit meemaakte, maar zeker ook nu is en blijft het actueel.
Zo in de jaren tachtig van de vorige eeuw, was ik erg actief bij de dierenbescherming. Het was natuurlijk dan niet gek dat ze aan mij vroegen om regiohoofd te worden van Eindhoven Zuid, om de collecte te regelen. Fanatiek deelde ik de wijken in zodat collectanten elkaar niet in de weg zouden lopen, of straten dubbel gedaan werden. Aan mensen die al jaren ophaalden vroeg ik wat en waar de knelpunten waren om te kijken of ik er wat aan kon doen. ‘Vers bloed’ vond ik in de bossen, tijdens de wandelingen met de honden. Een student die in een studentenhuis woonde en zijn honden uit liet. Daardoor had ik er meteen zes collectanten bij. Na veel telefoneren had ik genoeg mensen verworven op al de wijken te lopen. Peter en ik namen een paar ‘probleemwijken’ op ons.
Bijna de week van vier oktober en ik leverde de collectebussen uit en de legitimatiebewijzen. Werd de bus te zwaar, konden ze die bij mij weer inleveren en een nieuwe meenemen.
“Welke wijk gaan we eerst lopen?” vroeg ik aan Peter.“Die villawijk, waar de medische specialisten wonen,” antwoordde Peter. “Want die wil niemand lopen omdat er bijna niets opgehaald wordt en dat lijkt me stug. Daar zit toch geld genoeg?”“Zou je denken, maar vaak is het zo; hoe rijker, hoe gieriger. We zullen wel zien.”We namen ieder een kant van de weg of laan. Deuren werden niet open gedaan, hoewel we zagen dat er iemand thuis was. Werd er wel open gedaan, volgde meestal een bitsige “nee”, of werd de deur, zonder iets te zeggen dicht geklapt. Een stel dat net terug kwam van golf negeerde mij volkomen, alsof ik niet eens op hun oprijlaan stond. Ze hadden het te druk met de golfspullen naar binnen te brengen. Uiteindelijk bracht heel die wijk, twee gulden en vijftig cent op. Gewoon beschamend om het te noemen.
De volgende dag ging ik, zonder Peter, naar een wijk die nogal onguur bekend stond. Grappig genoeg wilde ik juist die wijk zelf lopen. Gewoonweg omdat ik daar vaak kwam om te kijken hoe het met de dieren uit het asiel ging. Geloof me, die dieren zaten, over het algemeen, beter dan bij wie ook. Mensen kende mij en ik hen. Er kwamen opmerkingen van: “He, vrouwke, loopte nu ook al om geld te schooien? Un briefke van tien is wel genoeg hé.” Tot binnen uitnodigen om wat te drinken. Dat sloeg ik vriendelijk af, want er moest nog een stel straten gelopen worden.Ik belde aan en een oude dame deed open.Met haar ogen wat fijn geknepen zei ze: “Ach, de dierenbescherming. Natuurlijk heb ik daar wat voor over. Ik zal wat geld voor je pakken,” fluisterde ze samenzweerderig, “maar dan moet ik wel even naar boven. Weet je, mijn geld bewaar ik in een geldkistje, onderin het nachtkastje. Daar ligt ook mijn portemonnee. Je kunt even meelopen hoor, want ik ben niet zo goed ter been.”Ik wist niet wat ik hoorde. Iemand die zo vertelde waar ze het geld had liggen? Dat kan natuurlijk niet.“Maar, mevrouw, dat kan ik niet doen en zeker niet maken. U kunt dit soort van informatie niet zomaar aan vreemde mensen vertellen en nog uitnodigen om mee te lopen. Dát kan aanmoediging tot beroving of inbreken.”“Niet bij mensen van de dierenbescherming,”antwoordde ze resoluut en ze ging naar boven. Enige tijd later kwam ze terug met twee kwartjes, die ze vol trots in de collectebus duwde. Nogmaals legde ik vriendelijk uit dat ook mensen die collecteerde dat konden doen, om te zien waar geld te halen was, of makkelijke ‘prooien’ en uiteindelijk begreep ze het wel.
Toch, die twee kwartjes, gegeven door een vrouw met een heel klein inkomen, waren voor mijn gevoel, gouden kwartjes.
Ik kreeg een telefoontje van een collectant en ze meldde me dat ze een straat niet gelopen had, omdat ze haar enkel heeft verzwikt. “Geen probleem,” antwoordde ik. “Na mijn werk in het asiel loop ik die straat wel even. Het ligt toch op mijn route en dan pik ik meteen je bus op.”Zo gezegd, zo gedaan. Ik parkeerde mijn fiets aan het end van de straat, pakte de bus uit mijn fietstas en begon de straat te lopen. De een gaf wel wat, de andere niet. Gewoon zoals het er normaal aan toe gaat. Behalve bij een huis in het midden van de kant waar ik liep. Een man maakte de deur open en op mijn vraag kreeg ik een hele preek over me heen. Van dat hij al hondenbelasting moest betalen en zo meer. Ik bedankte de man voor zijn uiteg en vertrok naar de buren, om daar mijn geluk te beproeven.
Bijna terug, naar het end van de straat, hoorde ik die man opeens briesen naar mij toe.“Wil je wat voor de dierenbescherming? Hier, ik zal je wat sturen! Kazan, Door, pak!”Twee bouviers kwamen op mij afgerend. Inplaats van te schrikken of weg te rennen, zakte ik door mijn knieën en spreiden mijn armen om ze te ontvangen. Ik wist dat ik nog naar honden rook en dat in mijn voordeel was. De honden stortten zich blij in mijn armen en mijn gezicht kreeg een flinke wasbeurt.
Ja, ho, dat is niet de bedoeling, zag ik de beteuterde man denken. “Kazan, Door, hier!”Maar de honden kwamen niet. Ze vonden het bij mij veel te leuk. Uiteindelijk heb ik ze naar de eigenaar terug gebracht. Zonder iets te zeggen liet hij de honden binnen en sloot de deur.Breed glimlachend fietste ik naar huis, dat is wel te begrijpen natuurlijk.
Man en vrouw kunnen erg van mening verschillen. Zo ook bij het huis waar ik elk jaar aanbelde. Ik genoot bij voorbaat al van wat er ging gebeuren. De man maakte de voordeur open. Ik keek hem vriendelijk aan en hield de bus voor zijn neus.“Heeft u een bijdragen voor de dierenbescherming?”“Dierenbescherming? Ik zal je eens wat zeggen!”Er kwam er een waterval over me heen, waar je U tegen zegt. Niet dat ik daar op zat te wachten, maar ik wist wat er later zou komen. Ik bedankte de man voor zijn uitleg en liep verder, naar het brandgangetje. Daar stond zijn vrouw op mij te wachten. Ze legde dan steevast een hand op mijn arm en zei dan: “Ik vind het elke keer zo erg als hij dat doet, maar hij kan en wil niet begrijpen dat de dierenbescherming niets tegen de hondjes van een paar deuren verder kan doen. Goed, ze keffen wel eens, maar dat doet elke hond toch?” Voordat ik een antwoord kon geven, frommelde ze een biljet van 100 gulden in de bus en stiefelde snel weer terug naar huis. Ik maakte mijn ronde af en ging ook naar huis. Uiteindelijk is door onze inzet en stimuleren van de collectanten, veel meer geld opgehaald dan de voorgaande jaren.
Nieuwsgierig dat ik was, wilde ik weten hoe het bij andere collectes ging. Ik kon wel begrijpen dat mensen een hekel aan dieren hadden en soms agressief reageerden, maar hoe zou het zijn als je collecteerde voor geestelijk gehandicapte kinderen? Dat ging ik dus ook doen. Geloof me, daar ging het er niet anders aan toe. Op de uitzondering na dat die kinderen niet op je afgestuurd werden, maar dat terzijde. Verder, al de klachten en misnoegen werden me voor de voeten gegooid en daar kan een collectant écht niets tegen doen.Wat ik met dit betoog duidelijk wil maken is dat collectanten mensen zijn die zich vrijwillig inzetten voor een goed doel. Zeg gewoon “nee, ik geef niet”, maar blaf ze niet af. Wie weet heb je zelf ooit de wetenschappelijke onderzoeken of hulp, van die doelen nodig.
Collecteren is incasseren.